De kracht van verwijswoorden

De kracht van verwijswoorden

Betrap jij jezelf er ook wel eens op dat je steeds weer dezelfde formuleringen gebruikt? Probeer dan vaker verwijswoorden in te zetten. Die stellen je in staat om wat je wilt vertellen kernachtig uit te drukken, zonder dat je steeds hetzelfde woord hoeft te herhalen. En dat verhoogt weer het leescomfort. Hieronder heb ik een aantal aandachtspunten verzameld voor het gebruik van verwijswoorden.

Er zijn vijf verschillende soorten verwijswoorden die elk hun eigen-aardigheden hebben, waarop ik hier kort zal ingaan.

1 Persoonlijk voornaamwoorden

ik, jij, u, hij, zij, het, wij, jullie, zij (me, mij, jou, hem, haar, ons, hen, hun)

Buurvrouw Trui slofte achter haar rollator naar de kast. Met onverwachte kracht trok ze het laatje open.

Als het personen betreft, is over het algemeen wel duidelijk naar wie persoonlijke voornaamwoorden  verwijzen. In dit voorbeeld kan  ‘ze’ op niemand anders dan Buurvrouw Trui slaan. Maar dat twijfel snel gezaaid is, zie je hieronder.

Buurvrouw Trui gaf de ongeopende envelop aan haar dochter. Zij was nieuwsgierig naar wat erin zat.

Wie wordt er nu bedoeld met ‘zij’? Dat kunnen zowel Buurvrouw Trui als haar dochter zijn. Let er bij het schrijven dus op dat er geen dubbelzinnigheid ontstaat.

Als het niet om personen gaat maar om zaken, kan bij het gebruik van persoonlijke voornaamwoorden wel een probleem optreden. Dan moet je namelijk goed het geslacht van het zelfstandig naamwoord in de gaten houden, om te bepalen welk persoonlijk voornaamwoord correct is.

Het mandje schoot door de kracht los van de rollator. Het stuiterde op de grond.

Hier is het mandje onzijdig, dus wordt het verwijswoord ‘het’.  Dat ligt voor de hand, maar het is niet zo eenvoudig om te bepalen of een zelfstandig naamwoord mannelijk of vrouwelijk is, en sommige zijn zelfs allebei. Als je twijfelt, biedt de Woordenlijst Nederlandse Taal uitkomst.

2 Bepalingen van tijd en plaats

toen, hier, daar, erin, ervoor, daarna

Ook bij bepalingen van tijd en plaats ontstaat niet vaak verwarring. In het vorige voorbeeld zal iedereen snappen dat ‘erin’ slaat op het ongeopende pakje. Bij veel beginnende schrijvers zie je dat ze moeite hebben met het gebruik van bepalingen van tijd.

Toen haar dochter de envelop had aangenomen, schuifelde Buurvrouw Trui weer terug. Nadat ze zich in haar stoel had laten zakken, nam ze de schaar van het tafeltje en strekte haar hand uit. ‘Hier, Klara.’  

Wat zich niet alleen kan uiten in een teveel – misschien uit angst niet voldoende duidelijk te zijn – maar ook aan een tekort aan aanwijzingen. Waardoor de lezers of overvoerd worden, of de draad van het verhaal kwijt kunnen raken. Een goede balans is hier dus noodzakelijk om een zeker leescomfort te bereiken.

3 Aanwijzende voornaamwoorden

die, dat, deze, dit

Aanwijzende voornaamwoorden zijn nadrukkelijker en daardoor vaak net iets meer bepalend dan persoonlijk voornaamwoorden. In het tweede voorbeeld wordt de zin helderder met een aanwijzend voornaamwoord.

Buurvrouw Trui gaf de ongeopende enveloppe aan haar dochter. Die was nieuwsgierig naar wat erin zat.

Een voorbeeld van een herhalingspatroon dat zich bij minder geoefende schrijvers vaak voordoet:

Klara reikte naar de schaar. De schaar die trilde in haar moeders hand.

Ik vermoed dat deze constructie gebruikt wordt om nadruk te leggen, maar ze leest niet prettig. Het is ook onnodig om het zo te formuleren, het kan eenvoudig worden voorkomen door een aanwijzend voornaamwoord te gebruiken.

Klara reikte naar de schaar die trilde in haar moeders hand.

4 Bezittelijk voornaamwoorden

mijn, jouw, uw, zijn, haar, ons, jullie, hun

Ook hierbij geldt dat je voor een goed verwijzingswoord het geslacht van het zelfstandig naamwoord  moet kennen.

Uit de envelop kwam een uitnodiging van de Oranjevereniging (v.). Zij organiseerde een feest voor haar vrijwilligers. Buurvrouw Trui was er een van het eerst uur.

Waarbij ‘haar’ slaat op de Oranjevereniging.

5 betrekkelijk voornaamwoorden

die, dat/ wie, wat

Dit is misschien nog wel de lastigste categorie verwijswoorden. Een betrekkelijk voornaamwoord slaat op een woord dat ervoor genoemd is. Maar als er voor het betrekkelijk naamwoord een voorzetsel komt, verandert ‘die’ in ‘wie’ en ‘dat’ in ‘wat’ of ‘waarin’, ‘waarop’, ‘waarmee’ etc.

Ze greep naar de rollator waarmee ze placht te lopen.

Buurvrouw Trui keek naar haar dochter, met wie ze een goede band had.

En natuurlijk veruit het moeilijkst is nog de keuze tussen dat/wat. Wanneer gebruik je ‘dat’ of ‘wat’, wat is de regel? In principe is het ‘dat’ als al duidelijk is waarnaar wordt verwezen.

Buurvrouw Trui werd gevraagd als eregast, dat vond ze geweldig.

‘Wat’ mag je wél toepassen in de volgende gevallen:

  • Als datgene waarop ‘wat ‘slaat niet genoemd is
  • Na een onbepaald woord als iets, niets, alles of het enige
  • Als het terugslaat op een hele zin
  • Na een voornaamwoord (dat, datgene)
  • Na een zelfstandig gebruikt bijvoeglijk naamwoord, meestal een overtreffende trap, of na een (rang)telwoord

Zie hiervoor ook deze link naar Onze taal taaladvies.

Verwijswoorden maken een verhaal scherp. Ze voorkomen dat je woorden te vaak herhaalt, geven je als schrijver de mogelijkheid om te spelen met de lengte van zinnen en zorgen ervoor dat de lezer bij de les blijft. De kracht van verwijswoorden komt er pas echt uit, als ze goed worden toegepast.

Heb ik volgens jou nog iets vergeten te vertellen over verwijzen? Laat het me weten!

Groet,

 

 

 

2 mei 2013 | Schrijftips en taaltips


Deze blog is bedoeld om iedereen die schrijft te helpen, dus ken je iemand die er iets aan heeft? Stuur de link gerust door of deel hem via Twitter/Facebook/ LinkedIn. Heb je vragen of opmerkingen naar aanleiding van dit artikel? Drop ze in de replybox hieronder en ik antwoord zo snel mogelijk.

Bel of mail me!

Nieuwsgierig wat RedactieKracht voor je kan doen?

Lees 3 reacties

  • Leonardo Pisano says:

    Het is interessant te vermelden wanneer er een komma voor die/dat komt.
    Hier staat hoe dat moet: http://onzetaal.nl/taaladvies/advies/komma-voor-die-dat

  • Het zijn handige tips Marja, ik heb er een mapje voor aangelegd,
    Aan het het betrekkelijk voornaamwoord wil ik het volgende toevoegen
    ‘dat’ verwijst naar een zelfstandig naamwoord als dat voorafgaat: ‘het meisje, dat het boek vasthoudt’. ‘Het boek, dat ik je teruggaf’. En, voorbeeld uit Onze Taal, ‘de stagiair vertelde enthousiast over het plan, dat hij ’s nachts bedacht had’.

  • Heel fijne tips, Marja. Al voel ik me gezegend met een soort van taalgevoel waardoor ik het (meestal) vanzelf voel als er iets fout gaat. Soms leidt dit taalgevoel – omdat het nooit optimaal ontwikkeld is – tot twijfel en dan ben ik heel blij dat er op internet hulp te vinden is. En dat er mensen als jij zijn, die het allemaal zo mooi op een rijtje hebben en zetten. Fijn dat je er bent.

Geef een reactie

Het e-mailadres wordt niet gepubliceerd. Vereiste velden zijn gemarkeerd met *